Terwijl in 1990 nog 532.000 moeders stierven tussen de eerste week van de zwangerschap en de zesde week na de geboorte, zijn dat er nu nog 303.000. Dat betekent dat de moedersterfte in de wereld op 25 jaar tijd bijna is gehalveerd.
Dat is goed nieuws, aldus enkele VN-organisaties die de cijfers bekendmaakten in het Britse medische vakblad The Lancet. Toch hadden de agentschappen, waaronder de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), Unicef, het VN-Bevolkingsfonds en de Wereldbank, op een beter resultaat gehoopt.
Millenniumdoelstellingen
Het verbeteren van de gezondheid van moeders was een van de acht millenniumdoelstellingen die de internationale gemeenschap in 2000 aannam. In het kader daarvan engageerden de landen zich om de moedersterfte tussen 1990 en 2015 met driekwart te verminderen.
Hoewel 39 landen een duidelijke vooruitgang boekten inzake moedersterfte, hebben slechts 9 landen de doelstelling gehaald die door de Verenigde Naties was vooropgesteld. Bovendien komt 99% van de gevallen van moedersterfte nog altijd voor in ontwikkelingslanden.
Vroedvrouwen
«Veel landen met een hoge moedersterfte zullen de komende vijftien jaar weinig vooruitgang boeken, of zelfs achteruitgaan, als we het aantal vroedvrouwen en gezondheidswerkers niet verhogen», waarschuwt het Bevolkingsfonds van de VN.
«We weten dat we deze sterfgevallen kunnen stoppen, en dat is het nieuwe doel tegen 2030», aldus een expert van de WHO. Cruciaal zijn de toegang tot een goede gezondheidszorg, verbeterde hygiëne, voorzorgsmaatregelen en het minimaliseren van het risico op zware bloedingen bij de geboorte.