In de Soedanese hoofdstad Karthoem barsten op 15 april zware gevechten uit tussen troepen van twee rivaliserende generaals. De eerste dodelijke slachtoffers zijn voornamelijk burgers. Door het conflict komen mensen vast te zitten in hun appartementen en huizen, vaak zonder elektriciteit en zonder de mogelijkheid om aan voedsel, water of medicijnen te geraken. De hulpverlening verloopt moeizaam. Al snel heerst er grote internationale bezorgdheid over het geweld in Soedan. «Elke verdere escalatie kan verwoestend zijn voor het land en de regio», waarschuwt VN-secretaris-generaal Antonio Guterres na de start van het conflict. «De humanitaire situatie in Soedan was al precair, maar is nu catastrofaal.»
Op 15 april ontaard het lang aanslepende conflict tussen legerleider Abdel Fattah al-Burhan en generaal Mohamed Hamdane Dagalo, aanvoerder van de paramilitaire groep RSF (Rapid Support Forces) volledig. Maar hoe zijn we op dit punt gekomen? Om de oorsprong van het conflict te kunnen verklaren moeten we in vogelvlucht door de geschiedenis van Soedan.
(Lees hieronder verder.)
Putsch wederom putsch
De geschiedenis van Soedan is namelijk getekend door kolonialisme, etnische spanningen, religieuze geschillen en conflicten om grondstoffen, zoals olie en goud. En sinds de onafhankelijkheid van het land in 1956 zijn er al meer dan vijftien militaire staatsgrepen gepleegd. Het mag dan ook niet verwonderlijk zijn dat er van democratie de afgelopen decennia amper sprake is geweest. Het zijn vooral militairen die de plak zwaaien in Soedan.
Zo regeert vanaf 1989 kolonel Omar al-Bashir over het land, die, je raadt het al, ook een militaire coup had gepleegd. Om zijn positie veilig te stellen, creëert dictator Bashir tal van groeperingen die hij vervolgens tegen elkaar opzet, waaronder de RSF – die dus aan één kant van het huidige conflict staat. De RSF werd meer dan 20 jaar geleden in het leven geroepen door Bashir, en de groepering krijgt een speciale taak: het moet een opstand van de lokale bevolking de kop indrukken in Darfoer. De opstand was het resultaat van jarenlange politieke en economische onderdrukking. De RSF, dat op dat moment nog door het leven ging als Janjaweed, maakt zich daarbij schuldig aan enorme gruweldaden en schendingen van de mensenrechten.
Fast forward naar 2013: dat jaar transformeert Bashir de Janjaweed naar een semi-georganiseerde paramilitaire macht, de Rapid Support Forces, en geeft hij de leiders militaire rangen. Enter generaal Mohamed Hamdane Dagalo, die vanaf dat moment de officiële aanvoerder is van de RSF en in het huidige conflict een cruciale rol speelt.
‘Kleine Mohamed’
Mohamed Hamdane Dagalo, die de bijnaam ‘Hemedti’ heeft, wat zoveel betekent als ‘Kleine Mohamed’, werd in 1974 geboren in een uithoek van Soedan. Zijn familie had in de verste verte niets te maken met de politiek van het land. Zijn grootvader, Dagolo, was de leider van een subclan die over de weilanden van Tsjaad en Darfoer zwierf en kamelen hoedde. Hemedti ging naar de lagere school, maar daar stopte zijn carrière in het onderwijs. Voordat hij toetrad tot de Janjaweed verhandelde de jongen kamelen. Maar Hemedti werkte zich een weg naar boven en werd één van de rijkste en machtigste mensen van Soedan.
Macht voor de burgers?
In 2019 is het rijk van Bashir voorbij, de man is dan al 30 jaar aan de macht. Dat jaar komen de burgers van Soedan namelijk in opstand, maar Bashir weigert van zijn troon te komen. Tot het leger (waaronder ook de RSF dat nog steeds onder leiding staat van Hemedti) zich komt moeien. Bashir slaat op de vlucht. Daarop beslist het leger om het Transitional Military Council op poten te zetten, een niet-gekozen, militaire regering. Maar uiteraard zijn de Soedanezen daar niet mee gediend: ze eisen een democratie. Na internationale druk beslist het leger om een regering te creëren dat zowel bestaat uit burgers als militairen. De verkiezingen zouden in 2023 plaatsvinden. Maar in oktober 2021 bedenkt het leger zich, dat op dat moment onder leiding staat van Abdel Fattah al-Burhan – de andere kemphaan in het huidige conflict – én Hemedti. Burhan wordt de nieuwe leider van het land, zijn rechterhand is Hemedti. Maar de Soedanezen geven hun droom van democratie niet op, ze blijven protesteren, en ondertussen neemt de economische malaise alleen maar toe.
Burhan draait daarop nogmaals zijn kar en bepaalt dat er toch een civiele regering mag komen. Hemedti schaart zich achter dat plan. Toch duwt één voorwaarde het land in een politieke crisis: de RSF moet zich in twee jaar tijd integreren in het reguliere leger en zal één leider krijgen, Burhan. In maart moest daar een akkoord over worden getekend, maar dat weigerde Hemedti. Hij dringt aan op 10 jaar, zodat hij niet in één klap al zijn macht verliest.
Met groot machtsvertoon zet Hemedti vervolgens op 11 april zijn troepen in in de buurt van Merowe en Khartoem. De regeringstroepen eisen dat ze vertrekken, maar Hemedti gaat daar niet op in, waarop het conflict vier dagen later helemaal losbarst. En op dit moment ziet het er niet naar uit dat één van de twee kemphanen zich zal ontdoen van zijn wapens. Ondertussen zijn al duizenden mensen op de vlucht.