Voorgeproefd: In vuur en vlam

Voorgeproefd: In vuur en vlam

Het was de vuilniswagen die me wakker maakte. Hij reed rammelend en piepend door Lispenard Street. De wagen reed over de metalen plaat in de weg en creëerde zo een ongelofelijk luide hevige knal. En met mijn plotselinge, ongewenste wakkere toestand kwamen de golven van misselijkheid, de verblindende pijn achter de ogen. Ik belandde slaapdronken in het land van de levenden, rolde uit bed en strompelde door mijn loft naar de badkamer. Met twee handen leunend op de wastafel staarde ik mezelf aan in de spiegel – drie dagen niet geschoren, mijn haar een woeste warboel, zwarte kringen onder mijn ogen van vermoeidheid, mijn huid al net zo spierwit als de pot waarin ik al snel mijn hoofd zou steken. Geen fraai gezicht. «O jezus», zei ik. Maar de woorden waren me nog niet ontvallen of de wereld begon te draaien en ik maakte een snoekduik naar het toilet, waar de halfverteerde inhoud van mijn maag met kracht in terechtkwam terwijl er slechts een gevoel van zuurbrand in mijn slokdarm overbleef.

Ik zakte op de grond. Op de heerlijk koele tegelvloer probeerde ik de gebeurtenissen van de avond tevoren terug te halen. Maar er was niets, alleen een gapend gat in mijn geheugen. Ik zou me bezorgd moeten maken om het feit dat ik me werkelijk niets van de voorgaande avond kon herinneren. Dat zou jij ook doen, of niet soms? Maar helaas was dit de normale gang van zaken. Ik weet wat je denkt: Wat een loser.

Loser. Lijp. Watje. Eikel. Freak. Zeikstraal. Fugly. Slome. En mijn persoonlijke favoriet: Fatboy. Ja, ik ben in mijn leven voor van alles uitgescholden. Ik ben gemeden, in elkaar geslagen, gepest. Ik ben genegeerd, gepijnigd, getreiterd en geplaagd. Mijn schooljaren waren een aaneenschakeling van de typische ellende van het buitenbeentje, hoewel aan mijn ellende een scherp kantje zat omdat ik niet alleen werd gehaat, maar ook gevreesd. En mijn wraak was daarom niet mals. Ik heb mijn tienerjaren ternauwernood overleefd.

Ik heb zelfs mijn kinderjaren maar ternauwernood overleefd. Ik zou misschien niet hebben overleefd zonder Priss. Priss was natuurlijk niet de enige die me erdoorheen sleepte. Mijn moeder hield echt van me, hoewel het raar lijkt om dat nu te zeggen. Volgens mij heeft dat me echt gered, ervoor gezorgd dat ik geen doorgedraaide idioot werd – hoewel ik dat volgens sommige mensen juist ben. Mijn moeder was de lieve soort moeder die tijd voor me had; ze deed meer dan alleen de plichtplegingen van het verzorgen. Al die uren die ze samen met mij voorlas, met mij tekende, puzzels maakte, in de dikke boeken van de bibliotheek de antwoorden opzocht op mijn oneindige vragen – die zijn me bijgebleven. Die hebben mij gevormd. Ze was dol op vertellingen en ze verzon spontaan eindeloze verhaaltjes – over het monster dat bang was voor taart, de fee die haar toverkracht kwijt was, de vlinders die kinderen mee naar dromenland namen. En ze schilderde, als een gepassioneerde en meeslepende kunstenares. Die dingen gaf ze aan mij door en dat heb ik overgehouden toen zij en mijn zusje er niet meer waren. In mijn duisterste momenten kon ik troost putten uit die geschenken. Alle andere mensen vergaten in haar laatste daden dat er ook dat soort dingen over haar te vertellen waren. Maar ik niet. Voor mij bestaat ze alleen zoals ze was voordat mijn zusje werd geboren – toen we nog allemaal gelukkig waren en er nog niets lelijks in ons leven was doorgedrongen. En toen ik Priss nog niet had ontmoet, die alles voor mij zou veranderen. Ten goede of ten slechte, dat kan ik onmogelijk aangeven. Uiteraard was dat niet hetgene waaraan ik dacht terwijl ik van de grond opstond en weer naar mijn bed strompelde. De zon stond hoog aan de hemel, te hoog voor iemand van mijn leeftijd om nog onder de dekens te liggen. De kamer was onaangenaam licht en zonnig en draaide en stuiterde als een kermisattractie. Zelfs als ik had willen opstaan, was dat niet gelukt.

In vuur en vlam, 382 pag, 21,99 euro