Op een broeierige maandag in augustus verdween Emma Buyens, een meisje van twaalf met sproeten en onregelmatige tanden, uit het ouderlijk huis.
Toen Lea 's middags om iets voor drieën thuiskwam van haar werk, lag haar dochter languit op de zitbank in de woonkamer. Ze had de knalrode oordopjes van haar gsm in en genoot met de ogen dicht van de muziek die uit het toestelletje kwam. Veel te hard, dacht Lea. Ze moest haar drie keer toeroepen voordat het meisje merkte dat er iemand in de woonkamer stond. Emma, hoe vaak heb ik je al niet gevraagd om die muziek niet zo hard te zetten?' Die staat helemaal niet zo hard, dat lijkt alleen maar zo.' Met zichtbare tegenzin frunnikte het meisje aan het toestel.
Het was de laatste maanden een herkenbaar patroon geworden: telkens als Lea ook maar een woord van kritiek uitte, kreeg ze in het beste geval een hoop gezucht en veel schouderophalen als antwoord. In het slechtste geval beweerde Emma glashard het tegendeel en bleef ze dat volhouden tot er echt ruzie van kwam, waarna het gezucht en het schouderophalen weer begonnen. Haar dochter was in nauwelijks zes maanden tijd veranderd van een opgewekt, meegaand en vrolijk meisje in een dwarse, chagrijnige puber met emoties die op- en neergingen als een jojo. Het dreef haar moeder op sommige ogenblikken tot wanhoop. Ik ga voor ik straks naar huis kom ook nog langs de supermarkt, wat wil je vanavond eten?'
Geen antwoord. Emma!' Een van de oordopjes ging opnieuw theatraal uit. Ik heb geen honger, voor mij hoef je niets mee te brengen.' Wat twee dingen betekende, dacht Lea terwijl ze een glas water van de kraan dronk en haar autosleutels pakte. Ten eerste dat ze me wel degelijk van de eerste keer gehoord heeft maar het vertikte om te antwoorden, ten tweede dat ze straks opeens onverklaarbaar veel honger zal hebben en me voor de voeten zal gooien dat we niet genoeg in huis hebben.
Haar man verweet haar geregeld dat ze te streng was voor Emma en dat ze te weinig rekening hield met haar ziekte. Hij had makkelijk praten over dat streng zijn: nauwelijks twee of drie dagen in de week was hij thuis en dan nog vaak in het weekend, dagen waarop niets moest en hij zijn dochter overdreven verwende. De doordeweekse jachtige schooldagen vol ochtendwekkers, brooddozen, huiswerk en tientallen praktische beslommeringen kwamen op haar schouders terecht, met op de koop toe de recente uithalen van Emma die haar telkens dwars door de ziel sneden: dat papa veel liever was en haar tenminste begreep. En dat hij vaak cadeautjes voor haar meebracht, zoals vorige maand nog het gsm-hoesje met rode en witte bloemetjes dat ze zo leuk vond.
Zijn tweede sneer, over haar ziekte, was een pijnlijk en onrechtvaardig verwijt. Dat Emma diabetes had, was een jaar geleden bij Lea harder aangekomen dan bij Emma zelf. Er was geen moment op een dag dat ze niet aan de ziekte van haar enig kind dacht. Er ging geen ogenblik voorbij dat ze er niet mee bezig was. Doktersbezoeken, geloop naar de apotheek, het checken van de insulineprik. De tijd in het oog houden, vooral de tijd. Je moet je prik nog hebben, Emma. Luister je, schat? Je moet je prik nog hebben. Ja, mama. Zucht, schouderophalen. Ze liep opnieuw de woonkamer in en wachtte geduldig tot Emma zin had om op te kijken.
Ik ben er mee weg, hé. Bel me als er iets is. Ik ben rond een uur of zes terug, goed?' Deze keer wachtte ze niet tot haar dochter reageerde. Toen Lea om tien over zes weer thuiskwam, was er van Emma geen spoor. Ze riep enkele keren haar naam en toen ze geen antwoord kreeg, liep ze lichtjes geïrriteerd naar boven en weer naar beneden, ze trok de deur van het toilet open, knipte het licht in de kelder aan. Ten slotte liep ze door het half geopende deurraam de kleine tuin in. Op de tuintafel lag het rood-en-witte hoesje met daarin de gsm van Emma. Later zou de moeder zich met een steek van pijn het exacte moment herinneren waarop haar irritatie plaatsmaakte voor een gevoel van onrust: het moment waarop ze de telefoon van Emma had zien liggen.
Toni Coppers, Het laatste oordeel, Manteau, 320 p., 21,99 euro