Vorig jaar was 38 procent van de in de 27 lidstaten van de Europese Unie geproduceerde elektriciteit afkomstig van hernieuwbare energiebronnen, zoals zon en wind. Fossiele brandstoffen, zoals gas en kolen, waren goed voor 37 procent. De overige 25 procent van de elektriciteit werd opgewekt in kerncentrales, zo blijkt uit de jaarlijkse studie.
«Hoewel COVID-19 een impact had in alle landen, bleef de impact ervan beperkt als het gaat over de algemene trend van overgang van fossiele naar hernieuwbare energie», zeggen de denktanks. De coronacrisis had daarentegen wel een grote invloed op het elektricteitsverbruik: dat daalde met 4 procent.
België bij besten van de klas
België is een van de EU-lidstaten waar volgens de studie zonne- en windenergie vorig jaar de grootste vooruitgang boekten, met een groei van 28 procent. Zweden (+36 procent) en Spanje (+40 procent) deden het nog beter.
Denemarken is het land met het grootste aandeel elektriciteit uit zonnepanelen en windmolens: 62 procent. België zit hier in de Europese middenmoot met 18,6 procent.
Nog volgens de studie groeide binnen de hernieuwbare energie vooral de zonne-energie (+15 procent). Windenergie ging er 9 procent op vooruit. De aandelen van biomassa en waterkracht als energiebronnen blijven sinds 2015 stabiel.
Nog onvoldoende vooruitgang
Bij de fossiele energie ging vooral het aandeel van kolen erop achteruit. Sinds 2015 halveerde de hoeveelheid elektriciteit opgewekt door kolen nagenoeg (-14 procent). Zij zijn nog goed voor 13 procent van de energiemix in Europa, tegen 20 procent voor aardgas.
Toch is de vooruitgang van hernieuwbare energiebronnen in de Europese Unie volgens de denktanks nog onvoldoende. De geïnstalleerde capaciteit zou elk jaar met 100 terrawattuur (TWh) moeten toenenem - in 2020 was dat 51 TWh - om de nieuwe doelstelling te halen van een daling van de broeikasgassen met 55 procent tegen 2030, klinkt het.