Toen Jaoquin Garcia in aanmerking kwam voor een gedenkplaat wegens twintig jaar dienst, wou de viceburgemeester van Cadiz de man opzoeken tijdens de werkuren. Eenmaal op de waterzuiveringsinstallatie was de 69-jarige ambtenaar echter nergens te bekennen. Blijkbaar was de man al zes jaar niet meer op het werk geweest, terwijl hij nog steeds een brutoloon van 37.000 euro per jaar opstreek.
De baas van het waterbedrijf bevestigde aan het gerecht dat hij Garcia in geen jaren had gezien, ondanks dat zijn kantoor tegenover dat van hem was. Het waterbedrijf dacht echter dat de lokale overheid zijn werkgever was. De lokale overheid ging uit van het tegenovergestelde. Zo kreeg de man nog steeds zijn loon, zonder ervoor te werken.
Garcia ontkende de aanklacht en zei aan het gerecht dat hij niet meer ging werken omdat hij gepest werd vanwege de politieke overtuiging van zijn gezin. Hij beweerde af en toe nog op kantoor te verschijnen om er boeken over filosofie te lezen. De rechter oordeelde in het voordeel van de overheid en dwingt de man één jaar nettoloon (27.000 euro) te betalen.