Het is iets wat elke landbouwer in de regio weleens overkomt: bij het omploegen van de bodem komen granaten uit de Eerste Wereldoorlog aan de oppervlakte. Niemand kijkt er nog van op, maar af en toe loopt het nog mis: het mechanisme ontwaakt en het kruit ontploft.
Sinds het einde van WO I leidde dat tot meer dan 350 doden en een veelvoud aan gewonden. Het laatste slachtoffer viel in 2014. De UGent besloot de ondergrond te scannen met een bodemsensor.
Krachtige bodemsensor
Sinds een aantal jaar verricht de UGent archeologisch onderzoek met een elektromagnetische inductie-sensor (EMI-sensor). Die wordt aan een quad bevestigd en in parallelle lijnen over een gebied heen en weer getrokken. Door een elektromagnetisch veld uit te zenden, registreert de sensor elke achtste van een seconde zowel de elektrische als de magnetische eigenschappen van de ondergrond.
Bio-ingenieur Marthe Smetryns: «Door met de bodemsensor een veld in de vroegere frontzone te scannen, kregen we een beeld van wat zich onder het oppervlak bevindt. Een metalen voorwerp, zoals een gietijzeren granaat, contrasteert sterk met de bodem. Door een samenspel van elektrische en magnetische velden vertonen de metingen boven het metaal een duidelijke afwijking. Zo kunnen we begraven metalen voorwerpen lokaliseren vanop het bodemoppervlak.»
Door het opstellen van een model slaagden ze erin om ook de diepte en de massa van de voorwerpen in te schatten. «Zo konden we een onderscheid maken tussen de signalen van een ondiep gelegen verloren hoefijzer en een 40 kilogram zware, dieper gelegen granaat.»
Tientallen granaten
Tijdens de opgravingen werden tientallen exemplaren niet-ontplofte munitie ontdekt: van kisten gevuld met handgranaten tot chemische gasgranaten en schrapnelgranaten. Op een landbouwveld dat in het centrum van zware beschietingen lag, bevonden zich volgens het opgestelde model nog zo'n 420 stukken metaal per hectare, en dat allemaal niet dieper dan één meter onder de grond.
Velden die aan de rand van de frontzone lagen bevatten de helft minder metaal. Verder bleken landbouwgebieden die regelmatig geploegd werden minder restanten te bevatten dan velden die sinds de oorlog ongestoord werden gelaten. «Vlak na WO I dacht men dat het bergen van de munitie een kwestie van maanden zou zijn. Ons onderzoek bewijst dat bijna 100 jaar later de klus nog lang niet geklaard is», besluit Smetryns.
Marthe Smetryns is geselecteerd voor de longlist van de Vlaamse Scriptieprijs en dingt ook mee naar de Scriptieprijs 100 Jaar Groote Oorlog.