Op 11 maart 2011 werd de bewuste kerncentrale overspoeld door een tsunami, die het gevolg was van een krachtige aardbeving in de Stille Oceaan. De vloedgolf richtte veel schade aan en leidde tot het vrijkomen van nucleaire stoffen en radioactieve straling, waarna de omgeving in een straal van meer dan 50 kilometer rond de centrale geëvacueerd werd.
De gevluchte inwoners werden ondergebracht in tijdelijke opvangplaatsen, maar na zes jaar vindt de Japanse regering dat het tijd is om terug te keren. Zo worden de 6.000 inwoners van de stad Iitate, op zo'n 35 kilometer van Fukushima, aangespoord om opnieuw hun intrek te nemen in hun oude woonplaats. Officieel is er van een verplichting geen sprake, maar in de praktijk heeft de overheid wel een serieuze stok achter de deur: wie weigert terug te keren, verliest namelijk het recht op een schadevergoeding.
Heel wat wetenschappers reageren verontwaardigd op de terugkeerplannen, omdat de radioactieve straling in de regio volgens hen nog altijd veel te hoog is. Uit metingen van milieuorganisatie Greenpeace bleek in november vorig jaar nog dat de stralingsniveaus er een stuk hoger liggen dan officieel wordt gecommuniceerd.
Het zou gaan om vijf keer meer dan de internationaal aanbevolen maximumdosis, wat Greenpeace doet besluiten dat het «onverantwoord» is om mensen naar Iitate terug te sturen. «De overheid probeert een nucleaire ramp te normaliseren», klinkt het scherp. «Ze creëren de mythe dat amper zes jaar na het ongeluk het leven van de mensen in het gebied weer hersteld kan worden.»