Wetenschappers van de Ohio State University verzamelden twaalf kleine (1.55 tot 1.65 meter) en twaalf lange proefpersonen (1.75 tot 185 meter). Zij moesten plaatsnemen op een stoel in een duistere kamer en toekijken hoe een lichtgevende bal op een willekeurige afstand van drie tot twintig meter werd geplaatst.
Vervolgens werd de bal weggehaald en kregen de deelnemers de opdracht om naar de plek te lopen waar ze dachten dat de bal had gelegen. Wat blijkt? De grotere mensen konden die afstand veel beter inschatten dan de kleinere deelnemers.
Volgens de onderzoekers hebben ze dit talent te danken aan het feit dat hun ogen zich verder van de grond bevinden. Hierdoor hebben ze een beter zicht op alle objecten rondom hen heen. "Ze kijken hun leven lang vanaf een hoger punt naar de grond", bevestigt hoofdonderzoekster Ten Leng Ooi op nieuwssite ScienceDaily. "Mogelijk profiteren grote mensen hiervan bij het sporten. Zo zouden langere atleten vooral beter presteren bij tennis of voetbal."