De meest opvallende bevinding: lachen was in prehistorische tijden een cruciale factor in de menselijke evolutie. De vorsers namen genetische stalen afkomstig uit stamcellen van neanderthalers onder de loep en kwamen tot de constatatie dat genetische mutaties mogelijks geleid hebben tot "een zelfselectie van minder agressieve paringspartners". Dit leidde dan weer tot "zelfdomesticatie".
De bestudeerde gensequentie staat bekend onder de term 'BAZ1B' en heeft een grote invloed op de menselijke gezichtsexpressie. Het is bijvoorbeeld hetzelfde gen dat ogen van honden zo expressief maakt. Mutaties in BAZ1B die gelinkt zijn aan de hersendelen die verantwoordelijk zijn voor gezichtsexpressie waren afwezig in de stalen van de neanderthalers.
Glimlach = meer kans op seks
Volgens de wetenschappers is het heel plausibel dat het BAZ1B-gen door selectieve voortplanting - waarbij gepaard werd met soortgenoten die het gen wél bezaten - in de genenpoel beland is, waardoor de Homo Sapiens uiteindelijk wél een uitgesproken gezichtsexpressie ontwikkelde. Uit die theorie leidden de onderzoekers af dat potentiële paringspartners met een goedaardige, niet-agressieve gezichtsuitdrukking beduidend meer kans hadden om zich voort te planten dan een kandidaat met een moorddadige blik in zijn ogen.
De theorie dat mensen een glimlach ontwikkelden om de kansen op voortplanting te vergroten doet al langer de ronde, maar dit is de eerste studie die deze hypothese staaft met wetenschappelijk onderzoek. De studie werd gepubliceerd in het wetenschappelijk magazine Science Advances.