Asterix is niet de eerste stripbaby van het professionele vriendenduo René Goscinny-Albert Uderzo. Ze werkten al samen sinds de jaren 50. Lang voor de geboorte van hun legendarische held creëerden ze al de avonturen van leerling-piraat Jehan Pistolet (vanaf 1952 in La Libre Belgique) en de indiaan Oumpah Pah (in Le Journal de Tintin vanaf 1958). Die series onthulden toen al de interesse van de scenarist en de tekenaar in geschiedenis.
Bij gebrek aan een vos
Zomer 1959. Het tijdschrift Pilote dat onder anderen Tanguy & Laverdure, Iznogoud, Achille Talon en nog vele andere helden verwelkomde, voor het in 1989 verdween staat op het punt gelanceerd te worden. De twee handlangers hopen eindelijk het ideale medium te hebben gevonden voor hun humoristische werk, dat zich resoluut loswrikt uit het strakke keurslijf van de jeugdliteratuur in die tijd. In hun zoektocht naar een nieuwe held volgen ze maar één richtlijn: de Franse folklore exploreren. Hun eerste idee is een adaptatie van Reinaert de Vos, maar een andere auteur was hen al voor. Met sigaret en pastis in de aanslag, tekenen ze samen een bondige geschiedenis van Frankrijk, van het paleolithicum tot de Tweede Wereldoorlog.
Maar al na een half uur onderbreekt Goscinny Uderzo, die net begonnen is aan de verovering van Gallië door de Romeinen. Daar is hun idee! De held zou Asterix heten en in een dorpje wonen (met een tot nog toe onbekende naam). Maar waarom in Bretagne? Het antwoord dat Uderzo in 2001 gaf aan Bretagne Magazine was even onschuldig als simpel: Toen René Goscinny zijn scenario geschreven had, vroeg ik hem waar we onze held gingen situeren. Hij antwoordde: Gelijk waar aan de zee, da's makkelijker voor zijn reizen. Behalve Parijs kende ik maar één regio in Frankrijk: Bretagne, dat ik ontdekte tijdens de trieste periode van de Bezetting. Zo zie je maar dat creatieve ideeën niet altijd de vrucht zijn van lange brainstormingsessies.
Een schot in de roos
Het vrolijke auteursduo heeft geen tien vakjes nodig om de lezers vertrouwd te maken met hun nieuwe stripverhaal. Een intro van twee stroken is genoeg om de historische context met veel gevoel voor humor - te schetsen. Halverwege de pagina duikt al voor het eerst de kleine snorremans met zijn gevleugelde helm op. En al na vier hokjes gaat onze held op de vuist met een Romeinse patrouille, die dacht dat de schriele krijger wel een makkelijke prooi zou zijn. Schijn bedriegt, lijken René en Albert ons te willen zeggen. Op dat moment hebben ze er nog geen flauw idee van dat ze veel meer dan één album zullen maken.
In Asterix de Galliër' zijn alle ingrediënten van de reeks al aanwezig, ook al beperkt dit eerste avontuur zich tot het dorpje en het versterkte legerkamp Petitbonum. Obelix loopt al goedgemutst te zeulen met zijn menhirs en de druïde Panoramix draait geduldig in zijn ketel met toverdrank. Maar er wordt vooral al meteen stevig geknokt. De Romeinen slagen er maar niet in hun kille militaire discipline op te leggen aan het zootje Gallisch ongeregeld.
De combinatie van de subtiele humor van Goscinny en de vinnige, dynamische tekenstijl van Uderzo is een schot in de roos. De tekeningen worden in de loop der jaren nog een pak ongedwongener, maar de levendigheid en dynamiek spatten in dit eerste album al meteen van de pagina's. Het eerste avontuur van Asterix wordt gepubliceerd van 29 oktober 1959 tot 14 juli 1960 in het tijdschrift Pilote. In oktober 1961 verschijnt het als album, met een oplage van slechts 6.000 exemplaren. Maar wegens het grote succes drukt de uitgever meteen 15.000 stuks van het tweede album van de Galliër, Het Gouden Snoeimes. En dat succes zou alleen maar groeien. (Nicolas Naizy)