Wetenschapper Bas van de Schootbrugge en Timo van Eldijk troffen de 200 miljoen jaar oude fossielen aan in een zeebodemrest, die opgeboord werd in Noord-Duitsland. In de bodemmonsters troffen ze rare microscopische schilfers aan. Uit gedetailleerde analyse bleek dat het gaat om schubjes van motten- en vlindervleugels. De beestjes zouden afstammen van de kokervliegen en zouden zich ergens in de begindagen van de dinosauriërs afgesplitst hebben.
Nectar
"Insecten zijn zo succesvol omdat ze elke keer met precies het juiste apparaatje komen om te overleven. En wij vermoeden dat deze groep een roltong of zuigtuigje ontwikkelde als aanpassing op droogte", vertelt Van de Schootbrugge. De dieren zullen daarmee het nectar hebben gedronken van de blaadjes van de naaldbomen en coniferen die destijds het landschap domineerden. "Want in een heel droge wereld kun je iedere druppel vocht gebruiken", besluit van de Schootbrugge.