«De voorbije 20 jaar is er veel veranderd voor dierentuinen», geeft de minister aan. «Er is nu meer wetenschappelijke kennis rond het houden van dieren én de verwachtingen van de bezoekers zijn geëvolueerd. Het is dan ook normaal dat we de normen voor de dierentuinen aanpassen aan deze nieuwe realiteit. Zo kunnen we het welzijn van dieren gericht verbeteren».
Concreet krijgen onder meer beren, katachtigen, buideldieren, hoefdieren, knaagdieren en de kleine carnivoren recht op betere en grotere verblijven. Zo zal een tijger minstens 550 vierkante meter buitenverblijf moeten krijgen, tegenover nu slechts minimaal 100 vierkante meter. Een witte neushoorn zal een buitenverblijf van minstens 2.000 m² nodig hebben, waar nu 1.000 m² verplicht is. Het buitenverblijf van een ijsbeer moet in de toekomst minstens 1.100 m² groot zijn, tegenover vandaag minimaal 400 m².
Wetenschappelijk onderbouwd
Er worden per diersoort meer eisen gesteld. Zo moeten de berensoorten in dierentuinen beschikken over een uitgebreide klimstructuur. De katachtigen moeten dan weer de mogelijkheid hebben om vanaf een verhoging in de verte te kijken en ze moeten ook elk een apart slaaphok hebben. Voor heel wat buideldieren worden dan weer veerkrachtige of manipuleerbare bodems opgelegd.
De nieuwe minimumnormen zijn volgens Weyts gebaseerd op een uitgebreid advies van de Dierentuincommissie, met deskundigen op het gebied van dierenwelzijn, biologie, educatie, ethische en foktechnische aspecten. «Er werd rekening gehouden met de laatste wetenschappelijke inzichten, met de fysieke eigenschappen van de dieren en met hun leefwijze.»
De nieuwe minimumnormen gaan in op 1 januari 2029. Zo hebben dierentuinen de tijd om de nodige aanpassingen goed uit te voeren, luidt het.