De angst voor bloedklonters vertraagde het gebruik van het vaccin van AstraZeneca. De onderzoekers ontdekten dat er inderdaad een «verhoogd risico» was op de ontwikkeling ervan na vaccinatie. Maar dat risico is echter «veel lager dan dat geassocieerd met een COVID-infectie».
Het risico op het ontwikkelen van veneuze trombose (flebitis) is immers bijna 200 keer hoger door het krijgen van COVID (12.614 extra gevallen op 10 miljoen) dan door gevaccineerd te worden met AstraZeneca (66 extra gevallen). Wat betreft arteriële trombose werd voor geen van beide vaccins een extra geval gevonden. Maar er werden wel 5.000 extra gevallen gedetecteerd bij de 10 miljoen mensen die COVID hadden.
Meer kans op beroerte door coronabesmetting
Mensen die besmet zijn met het virus hebben dus elf keer meer kans om een beroerte te krijgen (1.699 extra gevallen op 10 miljoen mensen) dan degenen die met Pfizer zijn gevaccineerd (143 extra gevallen).
«De overgrote meerderheid van de patiënten zal prima in orde zijn met deze vaccins», vertelde onderzoekonderzoeker Julia Hippisley-Cox aan de BBC. Ze voegde daar aan toe dat de «zeer zeldzame gevallen» van bloedklonters in de juiste context moeten worden geplaatst.
Slechts tijdelijk risico
De hoogleraar epidemiologie in Oxford wees er verder op dat dit verhoogde risico op het ontwikkelen van bloedklonters zich concentreerde over meer «specifieke en korte» perioden met de vaccins (15 tot 21 dagen na toediening van Pfizer voor beroerte, 8 tot 14 dagen voor trombocytopenie met AstraZeneca), waar na besmetting met COVID-19 het risico «meer dan 28 dagen na infectie» voortduurt.
De studie kwam er omdat veel landen hebben besloten het AstraZeneca-vaccin te reserveren voor een oudere bevolking, vanwege de angst voor de vorming van bloedklonters.
De Engelse gezondheidsdienst (PHE) schat dat vaccins meer dan 100.000 doden hebben voorkomen in het Verenigd Koninkrijk, waar de pandemie 132.000 levens heeft geëist.